Economie in Beelden



Wetten


Misschien herinnert u zich uit uw schooltijd onaantastbare waarheden als de wet van Archimedes, de wetten van Keppler en de wet van Buys Ballot. De finesses van deze theorieën bent u vermoedelijk een beetje vergeten; wel weet u nog dat er met deze wetten niet viel te spotten. Het waren wat je noemt wetten van Meden en Perzen. Soms dient zich ook een econoom aan die meent een wet gevonden te hebben. Enige scepsis is dan wel op zijn plaats.

Economische wetten kunnen in twee groepen worden verdeeld. De eerste groep bevat wetten die zo vanzelfsprekend zijn dat het nauwelijks de moeite loont er veel aandacht aan te besteden. Zo is er de ‘wet van de vraag’, die niets anders zegt dan dat de vraag naar een product afneemt als de prijs ervan stijgt en andersom. De tweede groep bevat wetten die weliswaar interessanter, maar bij nader inzien bijna nooit houdbaar zijn.

Een voorbeeld van een wet uit de tweede groep is in 1883 geformuleerd door de Duitser Adolf Wagner (1835-1917). De wet van Wagner voorspelde dat bij toenemende industrialisatie en economische groei de overheid een voortdurend belangrijker rol zou gaan spelen. De maatschappij werd steeds ingewikkelder en vroeg om regulering. Verder was economische groei onmogelijk zonder uitbreiding van de infrastructuur. Een en ander zou ertoe leiden dat de collectieve sector een steeds groter deel van het nationaal inkomen in beslag zou gaan nemen.

Heeft Wagner gelijk gekregen? Een eeuw lang, ongeveer tot 1982, leek Wagner het bij het rechte eind te hebben. We zien de collectieve uitgaven als een percentage van het nationaal inkomen door de bank genomen steeds toenemen. Na enkele pieken (tijdens de beide wereldoorlogen en de tussenliggende economische crisis) namen de collectieve uitgaven weliswaar even af, maar alleen om daarna sterker terug te komen. Vooral na 1950 was de opmars indrukwekkend. Maar vanaf 1982 liet de wet van Wagner het lelijk afweten. En dat kan ook nauwelijks anders.

De wet van Wagner gaat over de verhouding tussen de marktsector aan de ene en de collectieve sector aan de andere kant. De laatste kan niet onbeperkt groeien ten koste van de eerste. De ervaring heeft geleerd dat de omvang van de collectieve sector aan het begin van de jaren tachtig, ruim 60 procent van het nationaal inkomen, allerlei ongewenste effecten in het leven riep. De lasten van een dergelijk omvangrijk apparaat kwamen steeds vaker bij de bedrijven terecht, die uiteindelijk in de problemen kwamen. Een toenemende werkloosheid was het gevolg.

De huidige omvang van de collectieve sector, rond de 40 procent van het nationaal inkomen, roept tevredenheid in de marktsector op, maar in de collectieve sector wil niemand meer werken. Kennelijk is de neergaande beweging enigszins doorgeschoten. Het zou mooi zijn als er een econoom opstond die een nieuwe wet bedacht, een wet die de optimale omvang van de collectieve sector aangaf. Maar groot is de kans daarop niet, zulke 'wetten' bestaan in de economie nu eenmaal niet.


Economie in Beelden