Waarom sommige landen rijk zijn en andere arm
Daron Acemoglu & James Robinson
Nieuw Amsterdam 2012, € 34,95
2013
Wie vanuit de ruimte naar de nachtelijke aarde kijkt, ziet een helderverlicht Zuid-Korea en een in het duister gehuld Noord-Korea. Eén van de rijkste landen ter wereld, met in 2011 een inkomen per hoofd van $ 31.000, grenst aan één van de armste landen, met een inkomen van $ 1800 per hoofd. Daar zit een factor 17 tussen.
Dit soort tegenstellingen in welvaart tussen aan elkaar grenzende landen zien we vaker, bijvoorbeeld tussen Israël en de Palestijnen, tussen de Verenigde Staten en Mexico en destijds tussen West- en Oost-Duitsland. Als je een verklaring probeert te vinden voor de welvaartsverschillen in de wereld, kun je er niet omheen dat landen in politiek opzicht verschillen en als gevolg daarvan hun economieën verschillend organiseren.
In een belangwekkend boek — ‘Waarom sommige landen rijk zijn en andere arm’ - proberen de Amerikaanse economen Daron Acemoglu & James Robinson een verklaring te geven voor de welvaartsverschillen in de wereld. Alvorens dat te doen behandelen ze een aantal bestaande theorieën voor de welvaartsverschillen in de wereld, om die vervolgens van de hand te wijzen. Bijvoorbeeld de geografische hypothese. Het is opvallend dat veel arme landen tussen de Steenboks- en de Kreeftskeerkring liggen. Zou het niet zo kunnen zijn dat de relatieve warmte die daar heerst de kans op allerlei ziektes vergroot en ook anderszins een lage arbeidsproductiviteit oplevert? De auteurs wijzen deze hypothese van de hand. Landen in de tropen zijn niet altijd armer geweest dan landen in de gematigde klimaatstreken. Waar nu arme landen als Mexico, Peru en Bolivia liggen, bestonden destijds bloeiende culturen als die van de Azteken en de Inca’s.
Ook de culturele hypothese redt het bij Acemoglu & Robinson uiteindelijk niet. Zijn Afrikanen misschien arm omdat ze niet het juiste arbeidsethos hebben en omdat ze nog steeds in allerlei vormen van hekserij geloven en niets moeten hebben van westerse technologie? De auteurs vegen deze argumenten zeker niet onder het tapijt, maar menen toch dat dit soort factoren uiteindelijk terug te voeren is op de institutionele structuur van een land. Mexicanen hebben bijvoorbeeld minder vertrouwen in hun medemensen dan Amerikanen, maar dat is niet verwonderlijk als de Mexicaanse overheid geen einde weet te maken aan het drugsgeweld in het land en maar geen goed functionerend rechtssysteem kan bieden.
Daarmee komen we op het centrale thema van het boek: het karakter van de politieke en economische instituties is de hoofdoorzaak van de welvaartsverschillen. Om hun punt te verduidelijken ontwikkelen de auteurs een (verbaal) model, waarmee ze vervolgens een in ruimte en tijd breed uitwaaierend betoog opzetten, dat in feite leest als een economische wereldgeschiedenis. Kern van de zaak is dat politieke en economische instituties kunnen aanzetten tot economische groei, maar ook tot uitbuiting en stagnatie. Het eerste soort instituties wordt 'inclusief' genoemd, het tweede soort ‘extractief’.
Welvarende landen hebben inclusieve instituties, d.w.z. instituties die mensen de juiste prikkels geven. Belangrijk daarbij is een zekere politieke centralisatie, een centraal gezag dat voor recht en orde zorgt en eigendomsrechten handhaaft. Binnen die stabiele ruimte moeten burgers het gevoel hebben de politieke besluitvorming te kunnen beïnvloeden (bijvoorbeeld via verkiezingen), moet iedereen de opleiding kunnen krijgen die bij hem of haar past en is er een toegankelijk bankwezen. Burgers gedijen in zo'n samenleving, nemen initiatieven en creëren welvaart. Arme landen moeten het met extractieve instituties doen. ‘Extractief’ betekent in dit geval dat er inkomen wordt overgeheveld van de grote massa burgers naar een kleine elite. Karl Marx, een naam die overigens opmerkelijk weinig valt in het boek, zou van uitbuiting spreken. Er bestaan subtiele en soms minder subtiele mechanismen waarmee een elite zich kan verrijken. Geweld en willekeur zijn veel gebruikte ingrediënten of het nu gaat om regelrechte slavernij of om de ongelijkheid in de voormalige Sowjet-Unie. Burgers ontvangen aldus weinig prikkels om initiatieven te nemen.
Inclusieve instituties genereren welvaart en blijven dat doorgaans ook doen. De auteurs spreken van een opwaartse spiraal. Inclusieve samenlevingen zijn meestal ook open samenlevingen, met een vrije pers bijvoorbeeld. Pogingen van een elite zich meester te maken van het werk van anderen worden zo snel gesignaleerd en via politieke besluitvorming onmogelijk gemaakt. Extractieve instituties kunnen ook economische groei genereren, maar daar zijn grenzen aan. De Sowjet-Unie van vóór de Tweede Wereldoorlog was economisch succesvol, zeker gezien de crisis in de westerse wereld gedurende de jaren dertig, maar vanaf de jaren zestig stagneerde de economie. Uiteindelijk stortte het Sowjet-imperium rond 1990 in. De huidige groei in China vindt eveneens onder extractieve omstandigheden plaats. De communistische partij is nog steeds allesbepalend en de eigendomsrechten, breder: de mensenrechten, zijn bepaald nog niet gewaarborgd. Volgens de auteurs zal de Chinese groei dan ook uiteindelijk stagneren als er in de institutionele sfeer niets verandert.
Het aantrekkelijke van dit boek is dat een relatief eenvoudig model wordt toegepast op een verrassend breed scala verschijnselen. De auteurs leggen zulke uiteenlopende episodes als de ondergang van het Romeinse Rijk, de ontwikkeling van de Maya-beschaving, de pestepidemie in het middeleeuwse Europa (de Zwarte Dood) en de industriële revolutie onder hetzelfde vergrootglas. Daardoor wordt een verrassend beeld geschapen van de economische geschiedenis en gaan we anders aankijken tegen de verschillen tussen arm en rijk in de wereld.
Een kritische noot: de auteurs herhalen zich wel erg vaak. Ze zijn (terecht) trots op hun vondst: een eenvoudig en elegant model toegepast op alle mogelijke verschijnselen, met interessant resultaat vaak. De indruk bestaat echter dat het boek wel de helft dunner had gekund. Daaraan werkt mee dat de structuur van het boek niet altijd helder is, de auteurs hadden iets meer moeite kunnen doen uiteen te zetten welke paden hun betoog bewandelt. Maar laat u zich daardoor niet ontmoedigen, het is één van de meest stimulerende boeken die ik de laatste tijd heb gelezen. De vertaling is prima. In feite is de Nederlandse vertaling van de titel dekkender dan de Engelse (‘Why Nations Fail’). Het gaat er immers niet alleen om waarom sommige landen economisch mislukken, maar ook om de vraag waarom andere het wel goed doen.
Recensies