Sociaal en Cultureel Planbureau, Verschil in Nederland
Onder redactie van Cok Vrooman, Mérove Gijsberts & Jeroen Boelhouwer (2014)
€ 31,50. Ook gratis te downloaden van de site van het SCP
2015
We leven niet meer in een negentiende-eeuwse standensamenleving, waarin je afkomst bepalend was voor de plek die je in de samenleving ging innemen. Het onderwijs dat je volgde, de huwelijkspartner die je koos, het werk dat je ging doen, de financiële middelen waarover je beschikte, in het algemeen: de manier waarop je je medeburgers tegemoet trad — dat alles was zeer sterk bepaald door de stand waaruit je afkomstig was.
Dat type samenleving is verdwenen. Wat is ervoor in de plaats gekomen? We zeggen graag dat we tegenwoordig in een meritocratische samenleving verkeren, in een samenleving waarin niet afkomst, maar verdienste je plek in de wereld bepaalt. Dat hoeft overigens bepaald geen egalitaire samenleving te zijn, de capaciteiten zijn immers niet gelijkmatig over de mensen verdeeld en bovendien tot op zekere hoogte erfelijk. Zo kan een nieuwe maatschappelijke hiërarchie ontstaan.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) heeft in Verschil in Nederland een poging gedaan om de maatschappelijke verschillen in kaart te brengen. Er is een indrukwekkende hoeveelheid materiaal verzameld en er zijn interessante conclusies getrokken. Mijn kritiek is wel dat het SCP meer moeite had kunnen doen dit rapport voor een breder lezerspubliek toegankelijk te maken. Ondanks de fraaie vormgeving — waarvoor hulde — is de boodschap niettemin verpakt in een vrij geharnast sociologisch jargon, geïllustreerd met een groot aantal, niet altijd snel te doorziene, grafieken. Maar wie enige moeite doet tot de kern van de boodschap door te dringen, wordt rijkelijk beloond.
De standensamenleving mag dan verdwenen zijn, het SCP meent niettemin dat de Nederlandse samenleving ‘gesegmenteerd’ is. Om de diverse segmenten op het spoor te komen, kent het SCP aan de Nederlandse burger bepaalde soorten kapitaal toe. Je kunt in de eerste plaats natuurlijk denken aan economisch kapitaal. Uiteraard behoren inkomen en financieel vermogen daartoe, maar ook een belangrijk middel om die te verwerven, de genoten opleiding. Het SCP blijft echter niet steken in een louter economische segmentatie. Een tweede soort kapitaal is het persoonskapitaal. Denk hierbij aan fysieke eigenschappen (al dan geen lichamelijke beperkingen, een aantrekkelijk uiterlijk) en aan psychologische eigenschappen (slim, sociaal, doorzettingsvermogen). Een derde soort kapitaal is het sociale, dat te maken heeft met de netwerken waarop men een beroep kan doen. In de vierde plaats het culturele kapitaal. Denk hierbij aan zaken als woordenschat, accent, beheersing van vreemde talen, culturele kennis, ict-vaardigheden.
Aan de hand van deze vier soorten kapitaal ziet het SCP een zestal segmenten in de Nederlandse samenleving. Heel duidelijk te onderscheiden zijn het bovenste en het onderste segment. De gevestigde bovenlaag beslaat zo'n 15% van de bevolking, is hoogopgeleid, heeft een hoog inkomen en vermogen, woont in een koopwoning met overwaarde, is gezond, heeft geen overgewicht, heeft een luxueuze levensstijl, geeft zichzelf voor geluk een 8,1 en stemt doorgaans op de VVD of op D66. De onderste 15%, door het SCP het precariaat genoemd, is in alles het tegendeel van de gevestigde bovenlaag: geen of nauwelijks opleiding, laag inkomen of een uitkering, woont in een huurwoning, heeft vaak overgewicht met bijbehorende klachten, geeft zichzelf een 6,3 voor geluk en stemt vaak op SP, PVV of PvdA.
Tussen de gemakkelijk te onderscheiden boven- en onderlaag bevindt zich een viertal iets meer diffuse segmenten, van hoog tot laag: de jongere kansrijken, de werkende middengroep, de comfortabel gepensioneerden en de onzekere werkenden. Het beeld ontstaat van een clubsandwich: tussen een duidelijk herkenbare boven- en onderlaag bevindt zich als vulling een aantal iets minder uitgesproken segmenten. Tussen de regels door geeft het SCP de Franse econoom Piketty wat Nederland betreft voorlopig ongelijk. De vermogensverdeling is weliswaar zeer ongelijk. De 0,01% van de meestvermogenden beschikken over 10% van het totale vermogen. Binnen deze zeer rijke groep is het geschatte vermogen van de tien rijksten 450 keer zo groot als dat van de tien ‘armsten’. Toch is de inkomensverdeling vrij stabiel. Maatstaven als de Gini- en de Theil-coëfficiënt zijn vanaf de eeuwwisseling redelijk constant.
Het SCP is dan ook terughoudend als het gaat om het constateren van een tweedeling in de Nederlandse samenleving. Maar toch stelt het vast: “Op basis van onze analyses kan wel een cesuur aangebracht worden in de zesdeling: met vier segmenten gaat het beter dan met de twee andere. Het precariaat en de onzekere werkenden zijn beduidend minder kapitaalkrachtig [m.b.t. de vier soorten kapitaal, GG] dan de comfortabel gepensioneerden, de werkende middengroep, de jongere kansrijken en de gevestigde bovenlaag.” Het SCP spreekt daarom van een 'zachte tweedeling'.
In dit bestek kunnen slechts een paar opvallende zaken worden aangestipt. Verschil in Nederland bevat echter veel meer belangwekkende informatie, zoals over verschillen in persoonlijk (fysiek, mentaal en esthetisch) kapitaal, verschillen in politieke opvatting, de ongemakkelijke verhouding van een groot deel van de bevolking ten opzichte van de elite, de segmentatie jong versus oud en de segmentatie langs etnische grenzen.
Recensies