Lionel Robbins
De Engelse econoom Lionel Robbins (1898-1984) is vooral bekend geworden door zijn in 1932 verschenen methodologisch geschrift An Essay on the Nature and Significance of Economic Science. In dit boek probeerde Robbins het object van de economische wetenschap te omschrijven en daarmee de economie af te grenzen van andere wetenschappen.
Dat was geen overbodige luxe, want auteurs over economische onderwerpen deden in het algemeen weinig moeite het object van hun wetenschap te omschrijven. Adam Smith meende in 1776 dat de titel van zijn boek al genoeg was in dit opzicht; hij schreef immers over The Wealth of Nations. Het eerste boekje over economie dat in Nederland verscheen, Beginselen van staathuishoudkunde van J.L. de Bruyn Kops uit 1850, komt in dit opzicht niet veel verder: ‘De staathuishoudkunde leert, hoe de rijkdommen in de maatschappij worden geboren en vernietigd.” John Stuart Mill was in 1849 nauwelijks duidelijker: “Writers on Political Economy profess to teach, or to investigate, the nature of Wealth, and the laws of its production and distribution.” Marshall deed in 1890 iets meer moeite: “Political Economy or Economics is a study of mankind in the ordinary business of life; it examens that part of individual and social action which is most closely connected with the attainment and with the use of the material requisites of wellbeing.”
De opvatting van Robbins komt in de buurt van Marshalls definitie. Om te beginnen stelt Robbins vast dat de econoom het menselijk gedrag bestudeert. Nu zou het onjuist zijn te veronderstellen dat economen belangstelling hebben voor bepaalde handelingen en voor andere in het geheel niet. Het menselijk gedrag is immers één en ondeelbaar. Het is niet zo dat bepaalde handelingen economisch kunnen worden genoemd, andere juridisch en weer andere politiek. Als een overheid besluit te bezuinigen, zitten er voor een econoom interessante kanten aan, maar ook voor een jurist of een politicoloog. Het gaat de econoom om het economisch aspect van het menselijk gedrag.
Hoe onderscheidt zich het economisch aspect van andere aspecten? Robbins zoekt het kenmerkende van het economisch aspect in de schaarste. Hij zet zich daarbij nadrukkelijk af tegen een opvatting die de economie beschouwt als de studie van de materiële welvaart. Ook in boven geciteerde passage van Marshall vinden we die opvatting terug. Tegenwoordig, nu het grootste deel van de beroepsbevolking in de dienstensector werkt, lijkt de nadruk die Robbins legt op een schaarstebegrip dat ook niet-stoffelijke elementen omvat misschien overdreven. Maar in 1932 lag dat anders. Het handboek van Marshall bijvoorbeeld werd nog tot in de jaren dertig gebruikt.
Mensen hebben aan de ene kant allerlei behoeften, materiële zowel als immateriële, en worden aan de andere kant geconfronteerd met een omgeving die slechts beperkt de middelen aanreikt om in die behoeften te voorzien. De spanning die tussen behoeften en middelen bestaat, wordt schaarste genoemd. Ook een artikel als brood is in deze betekenis schaars. Niet dat het een zeldzaam product is, maar een deel van de middelen die zijn aangewend om brood te maken, kan niet meer voor de productie van iets anders worden gebruikt. Schaarse goederen hebben dan ook meestal een prijs; meestal, want er is ook ongeprijsde schaarste, zoals aan stilte en frisse lucht.
We laten Robbins zelf aan het woord via een veel geciteerde passage: “Economics is the science which studies human behaviour as a relation between ends and scarce means which have alternative uses.”
De constatering dat economisch handelen een aspect van het menselijk handelen is, roept de vraag op of we eigenlijk wel van economische verschijnselen kunnen spreken. Strikt genomen is dat, uitgaand van Robbins’ definitie, niet het geval. Niemand zal ervan opkijken dat een fietsen producerende onderneming tot het domein van de economie wordt gerekend. Maar wat te denken van een kerkgenootschap of een museum? Het organiseren van kerkdiensten en tentoonstellingen wordt meestal in aparte vakjes gestopt met etikettten als ‘religie’ en ‘cultuur’. Maar iedereen zal inzien dat kerkgebouwen en musea moeten worden onderhouden en dat dominees en museumdirecteuren niet van de wind kunnen leven.
De samenleving, aldus Robbins, is dus niet in waterdichte compartimenten te verdelen, die ‘economie’, ‘politiek’ of ‘cultuur’ worden genoemd. Voor wetenschappen als economie, politicologie, sociologie, geschiedenis en antropologie is het object van studie hetzelfde: het menselijk gedrag. Dit object wordt wel het empirisch object genoemd. Het empirisch object wordt wel eens vergeleken met een huis. Je kunt er omheen lopen en het steeds van een andere kant bekijken, maar het blijft hetzelfde huis. De diverse maatschappij- en menswetenschappen bestuderen elk een ander aspect van hetzelfde empirisch object, het menselijk gedrag. Zo’n aspect wordt wel het kenobject van een wetenschap genoemd. Ook de economie is een aspect wetenschap en haar kenobject is, volgens Robbins, de schaarste.
Deze benadering van het object van de economie “... does not attempt to pick out certain kinds of behaviour, but focuses attention on a particular aspect of behaviour. ... It follows from this, therefore, that in sofar it presents this aspect, any kind of human behaviour falls within the scope of economic generalisations.” De econoom is dus geïnteresseerd in al het menselijk gedrag, maar zet wel steeds zijn economische bril op. Het gaat in de ogen van Robbins dus in de eerste plaats om de optiek vanwaar uit de econoom het menselijk gedrag bestudeert.
Een mogelijk bezwaar tegen de benadering van Robbins is de misschien al te ruimhartige afbakening van het studieveld. Er zijn feitelijk maar weinig onderwerpen waarmee economen zich niet bezig zouden kunnen houden, aangezien het menselijk gedrag een vrijwel onafzienbaar terrein is. Inderdaad hebben economen zich de afgelopen decennia op tot voor kort onbetreden paden gewaagd. Kampioenen op dit gebied zijn wel de Amerikanen Steven D. Levitt & Stephen J. Dubner met hun Freakonomics (2005). Ze passen de gereedschapskist van de economen toe op onconventionele onderwerpen als de kunst van het opvoeden, partnerkeuze, criminaliteit en drugs, examenfraude, de binnenwereld van de Ku Klux Klan en rassendiscriminatie. Niet iedere econoom is gecharmeerd van deze brede benadering, mogelijk gemaakt door Robbins’ Essay uit 1932. De in Cambridge docerende, Zuid-Koreaanse econoom Ha-Joon Chang pleit ervoor niet de benadering, maar het object van de economische wetenschap te definiëren. Tenslotte bestuderen chemici chemische processen en metereologen het weer. Zo zouden economen zich met de economie moeten bezighouden. Maar wat ‘de economie’ precies is, daarover is Chang dan weer rijkelijk vaag. Het gaat over geld banen en nog wat zaken, maar een heldere omschrijving ontbreekt.
Geschiedenis van het economisch denken