25 Grote Economen



David Ricardo





David Ricardo (1772-1823) was afkomstig uit een Portugees-Joodse familie, die via Holland uiteindelijk in Engeland terechtkwam. Zijn onengels klinkende naam heeft hij aan deze achtergrond te danken. Ricardo's vader was een welgestelde koopman-bankier. Een gedegen theoretische opleiding heeft Ricardo nooit gehad: al op zijn veertiende kwam hij bij zijn vader in de zaak. Hij had al snel door hoe de effectenbeurs werkte en op zijn 26ste was hij financieel onafhankelijk. Toen hij 42 jaar oud was, had hij zo veel geld verdiend, dat hij zich als een zeer rijk man uit zaken kon terugtrekken. Hij was inmiddels getrouwd met een quaker meisje, hetgeen hem door zijn joodse familie niet in dank werd afgenomen.

In 1799 kreeg hij, tijdens een nogal saaie vakantie, een exemplaar van Adam Smith’s The Wealth of Nations te pakken en zijn belangstelling was gewekt. Als een in alle opzichten self made man, ontleende hij zijn eigen ideeën rechtstreeks aan de praktijk. Het was James Mill, de vader van de later zo beroemde John Stuart, die wel iets in die ideeën zag en hem stimuleerde tot het verder ontwikkelen van zijn theorieën. Zijn eerste publikaties handelden, niet verrassend, vaak over het geld- en bankwezen, zoals het in 1810 geschreven The High Price of Bullion, a Proof of the Depreciation of Bank Notes. Of het een jaar eerder verschenen artikel The Price of Gold, dat een flinke polemiek veroorzaakte en de aandacht van James Mill op Ricardo vestigde.

In moderne handboeken leeft het werk van Ricardo o.a. voort in de theorie van de comparatieve kostenverschillen, waarmee de internationale handel wordt verklaard. Ricardo zet zich daarbij af tegen de theorie van de absolute kostenverschillen van Adam Smith door te betogen dat het niet om de absolute, maar om de relatieve kostenverschillen gaat. In een beroemd geworden voorbeeld maakt hij duidelijk dat, hoewel Engeland absoluut gezien duurder is dan Portugal, het toch kleding naar Portugal zal exporteren. Overigens: deze theorie wordt doorgaans weliswaar op Ricardo teruggevoerd, maar de eerste sporen zijn ervan al te vinden bij ene Robert Torrens in 1808.

Maar misschien nog belangrijker dan deze theorie is Ricardo’s methode geweest. Het bloemrijke taalgebruik van Adam Smith werd vervangen door Ricardo’s kale en rechtlijnige betoogtrant. Vinden we bij Smith nog vele zijpaden naar allerlei praktijkvoorbeelden, Ricardo’s schrijftrant gaat recht op het doel af. Anders gezegd, het werk van Smith had een sterk empirische inslag, terwijl Ricardo streng deductief was. In dat opzicht was hij richtinggevend voor de gehele mainstream economics na hem.

Befaamd waren Ricardo's toespraken als lid van het Engelse Lagerhuis, waar hij inmiddels lid van was geworden. Het schijnen meer colleges te zijn geweest dan politieke toespraken, maar indruk maakten ze zeker. Niet iedereen nam hem de inhoud van die betogen overigens in dank af. De grootgrondbezitters konden zijn standpunt over de pacht niet erg waarderen. Ricardo beschouwde pacht als een wel erg gemakkelijk verdiend inkomen. Bij een toename van de bevolkingsomvang zouden stijgende graanprijzen vanzelf meer pacht in het laadje brengen. Zijn voorstel om de graaninvoer te liberaliseren, waardoor de graanprijzen, en daarmee de hoogte van de pacht, zouden dalen, viel bij de Engelse adel dan ook slecht. Dat Ricardo zelf ook grond bezat en dus pacht opstreek, maakte zijn betoog alleen maar geloofwaardiger.

Legendarisch is zijn vriendschap met collega-ecooom Thomas Robert Malthus, die hij omstreeks 1810 leerde kennen. Ze correspondeerden regelmatig met elkaar. Ze verschilden regelmatig van mening, o.a. over de stabiliteit van het marktsysteem en de zogenaamde Wet van Say, maar in zijn laatste, beroemd geworden brief aan Malthus schreef Ricardo: “And now, my dear Malthus, I have done. Like other disputants, after much discussion, we each retain our own opinions. These discussions, however, never influenced our friendship. I should not like you more than I do if you agreed in opinion with me.”



 Voorpagina